GANGWERK – Elastisch, elegant, wendbaar, vrij en uitgrijpend. – De voorbenen grijpen zover als mogelijk uit, de achterhand geeft ver uitgrijpend en verend de nodige stuwkracht. – Het voorbeen van de ene en het achterbeen van de andere zijde worden gelijktijdig naar voren geplaatst. – Rug, spierbanden en gewrichten zijn vast.
HUID – Nauw aansluitend aan het hele lichaam.
VACHT Structuur: – Het haar moet draadachtig hard zijn en dicht ingeplant. – Het bestaat uit een dichte onderwol en in geen geval te kort, hard dekhaar, dat goed aanligt. – Het dekhaar is ruw, lang genoeg om de textuur aan te kunnen tonen en is noch ruig, noch golvend. – Het haar aan de benen heeft de neiging niet zo hard te zijn. – Op de schedel en aan de oren is het kort. – Als typisch kenmerk geldt een niet te zachte baard aan de voorsnuit en borstelige wenkbrauwen, die de ogen licht overschaduwen.
KLEUR: Zwart – Zuiver zwart met zwarte onderwol. Peper en zout. – Voor peper en zoutkleurig geldt als fokdoel een gemiddelde schakering van gelijkmatig over het lichaam verdeelde goed gepigmenteerde pepering en grijze onderwol. – Toegelaten zijn de kleurnuances van donder ijzergrauw tot zilvergrijs. – Bij alle kleurnuances behoort een donker masker, dat de uitdrukking accentueert en die in harmonie moet zijn met de te onderscheiden kleurslag. – Duidelijk lichte aftekeningen aan het hoofd, op de borst en aan de benen zijn ongewenst. Zwart / zilver. – Voor de zwart/zilver geldt als fokideaal zwart dekhaar met zwarte onderwol. – Witte aftekeningen boven de ogen, aan de bakken, aan de baard, aan de keel, aan de voorzijde van de borst twee aparte driehoeken, aan de middenvoet van de voorbenen, aan de voeten, aan de binnenzijde van de achterbenen en rond de anus. – Schedel, nek en buitenkant van de oren moeten net als het dekhaar zwart zijn. Wit. – Zuiver wit met witte onderwol.
GROOTTE EN GEWICHT – Schofthoogte reuen en teven: 30 tot 35 cm. – Gewicht reuen en teven: 4 tot 8 kg.
FOUTEN Iedere afwijking van de bovengenoemde punten moet als fout worden aangemerkt en de beoordeling van de ernst van de fout moet in verhouding staan tot de mate waarin de fout zich voordoet. In bijzonder: – In het geheel te klein of te kort hoofd. – Zware of ronde schedel. – Gerimpeld voorhoofd. – Korte, spitse of smalle voorsnuit. – Tanggebit. – Te sterk ontwikkelde bakken of jukbeenderen. – Lichte, te grove of te kleine ogen. – Laag aangezette of te lange, verschillend gedragen oren. – Losse keelhuid. – Wammen, hertenhals. – Te lange, opgetrokken of zwakke rug. – Karperrug. – Afvallende croupe. – Naar het hoofd gekeerde staartaanzet. – Lange voeten. – Telgang. – Te kort, te lang, zacht, golvend, ruig, zijdeachtig, wit, of vlekkerig haar. Of andere kleurbijmengingen. – Bruine onderwol. – Bij peper en zoutkleurige: aalstreep of zwart zadel. – Niet zuiver van elkaar gescheiden driehoeken op de borst bij Zwart / Zilver – Boven- of ondermaat tot 1 cm.
Zware fouten – Plompe of lichte, laaggestelde of hoogbenige bouw. – Omgekeerd geslachtstype (b.v. reuachtige teef). – Naar buiten gedraaide ellebogen. – Steile of o-benige achterhand. – Naar binnen gedraaid spronggewricht. – Witte of gevlekte beharing bij de kleuren Zwart en Peper en zout. – Gevlekte beharing van de kleuren Zwart / Zilver en Wit. – Boven- of ondermaat van meer dan 1 cm en minder dan 2 cm.
Diskwalificerende fouten – Misvormingen van welke aard ook. – Gebrekkig type. – Gebitsfouten zoals bovenvoorbeet, ondervoorbeet, kruisgebit. – Grove fouten in de onderscheiden onderdelen als lichaamsfouten, vacht- of kleurfouten. – Boven- of ondermaat van meer dan 2 cm. – Schuw, agressief, boosaardig, overdreven wantrouwig, nerveus gedrag. – Honden met fysieke of psychische abnormaliteiten moeten worden gediskwalificeerd.
|